-
1 déclarer
déclarer [deeklaaree]1 verklaren ⇒ bekend, kenbaar maken, uitkomen voor2 opgeven ⇒ declareren, aangeven♦voorbeelden:déclarer son ignorance • voor zijn onwetendheid uitkomenil a été déclaré coupable • hij is schuldig bevondendéclarer la séance ouverte • de zitting voor geopend verklaren2 déclarer une naissance à la mairie • aangifte doen op het gemeentehuis van de geboorte van een kind1 zich verklaren ⇒ zich uitspreken, zijn mening kenbaar maken♦voorbeelden:se déclarer contre, pour qc. • zich ergens tegen, vóór uitspreken1. v1) verklaren, bekend maken2) aangeven, opgeven2. se déclarerv2) uitbreken, zich openbaren -
2 avouer
-
3 expliquer
expliquer [ekspliekee]1 uitleggen ⇒ verklaren, ophelderen, duidelijk maken♦voorbeelden:2 zich verantwoorden ⇒ uitleg, rekenschap geven♦voorbeelden:1 je m'explique: • ik bedoel dit:je ne sais si je me suis bien expliqué • ik weet niet of ik duidelijk genoeg ben geweests'expliquer sur qc. • iets nader verklaren2 s'expliquer avec qn. • iemand opheldering, rekenschap, uitleg geven, vragens'expliquer avec qn. • het met iemand uitpratenv1) uitleggen, verklaren2) uiteenzetten -
4 émanciper
émanciper [eemãsiepee]1 meerderjarig verklaren ⇒ mondig verklaren, emanciperen1 geëmancipeerd worden ⇒ zich zelfstandig maken, zich bevrijdenv -
5 récuser
récuser [reekuuzee] -
6 confisquer
confisquer [kõfieskee]〈 werkwoord〉v2) (tijdelijk) afnemen [scholier, kind]3) zich meester maken (van) [ten voordele van zichzelf] -
7 affirmer
affirmer [aafiermee]1 beweren ⇒ verklaren, verzekeren3 duidelijk tonen ⇒ doen gelden, tot uitdrukking brengen♦voorbeelden:1. v1) bevestigen2) beweren, verklaren2. s'affirmerv -
8 casser
casser [kaasee]→ passerII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 breken ⇒ stukmaken, stukslaan, inslaan♦voorbeelden:casser du bois • hout hakkenle ressort est cassé • hij, zij is innerlijk gebrokença ne casse rien • dat is niet veel bijzondersil ne casse rien • ik ben niet bijzonder onder de indruk van hemce travail me casse la tête • ik word gek van dat werktu nous les casses • schei uit met je gezeikfilm à tout casser • buitengewone filmil conduit sa voiture à tout casser • hij rijdt plankgasça vous coûtera dix francs à tout casser • dat zal u hoogstens tien frank kostenrire à tout casser • keihard lachensans en casser une • zonder een woord♦voorbeelden:1. v1) breken, stukgaan2) stukslaan3) annuleren [vonnis]4) ontslaan, afzetten, degraderen5) onderbreken6) kraken, inbreken2. se casservaftaaien, er vandoor gaan -
9 éclairer
éclairer [eeklerree]1 licht geven ⇒ lichten, fonkelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verlichten ⇒ bijlichten, licht geven aan2 ophelderen ⇒ verklaren, begrijpelijk maken3 inlichten ⇒ informeren, voorlichten♦voorbeelden:1 la joie éclaira son regard • de vreugde straalde van zijn, haar gezicht afles locataires sont chauffés et éclairés • verwarming en verlichting zijn bij de huur inbegrepen1 verlicht worden, zijn ⇒ opklaren, aangestoken worden, aangaan 〈 van verlichting〉2 duidelijk, begrijpelijk worden1. v2) ophelderen, verklaren3) informeren4) verkennen2. s'éclairerv1) aangestoken worden, aangaan [verlichting] -
10 protester
protester [prottestee]〈 werkwoord〉1 protesteren ⇒ zich verzetten, protest aantekenen1. v 2. protester (de)v -
11 blanchir
blanchir [blãsĵier]♦voorbeelden:1 blanchir sous le harnais • in de dienst, in zijn beroep vergrijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:donner à blanchir • in de was doen♦voorbeelden:1. v1) wit/bleek/grijs worden2) bleken4) vrijpleiten5) witwassen2. se blanchirv -
12 convaincre
convaincre [kõvẽkr]2 schuldig bevinden, verklaren (aan)♦voorbeelden:1 se convaincre que • zich ervan overtuigen, vergewissen datv(de) -
13 justifier
justifier [zĵuustiefjee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rechtvaardigen ⇒ bewijzen, verantwoorden→ fin¹1 zich rechtvaardigen ⇒ zijn onschuld aantonen, zich verantwoordenv1) rechtvaardigen, wettigen2) vrijpleiten3) motiveren, verklaren4) bewijzen, aantonen -
14 prononcer
prononcer [pronnõsee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:il prononce bien • hij heeft een goede uitspraakprononcer de manière indistincte • onduidelijk spreken1 zich uitspreken ⇒ beslissen, stelling nemen3 duidelijker, sterker wordenv1) uitspraak doen, vonnissen2) beslissen3) uitspreken, wijzen [vonnis]4) zeggen -
15 solidariser
solidariser (se) (avec) [solliedaariezee]〈 werkwoord〉1 zich solidair verklaren (met) ⇒ zich aansluiten (bij), steunen -
16 loi
loi [lwaa]〈v.〉1 wet2 (bindende) regel ⇒ voorschrift, norm3 gezag ⇒ macht, heerschappij♦voorbeelden:loi de finances • miljoenennota, (wet op de) rijksbegrotinghomme de loi • juristloi martiale • standrechtavoir la loi pour soi • het recht aan z'n zijde hebbendéposer une loi • een wet indienenc'est la loi et les prophètes • dat staat als een paal boven watermettre qn. hors la loi • iemand vogelvrij verklarentomber sous le coup de la loi • strafbaar zijnhors la loi • vogelvrij; wetteloosse faire une loi de • het zich tot plicht rekenen om3 la loi de la jungle, du plus fort • de wetten van de jungle, het recht van de sterkstedicter sa loi à qn., faire la loi à qn. • iemand de wet voorschrijvenfaire la loi • de baas zijnf
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский